Monument in Den Haag “Het Nobelhuis” aan de Nobelstraat

Ontstaan

De lotgevallen van het pand Nobelstraat 1, tegenwoordig het Nobelhuis genaamd, zijn zeker zo wisselvallig geweest als die van het Spinozahuis. In (bouw)historisch opzicht is de ontwikkeling van dit pand ingewikkelder en boeiender dan van de meeste historische panden in Den Haag. De oudste geschiedenis van het Nobelhuis hangt nauw samen met de ontwikkeling van de buurhuizen Nobel¬straat 3 en 5. De Haagse hofboeken vermelden vanaf 1458 de eigenaren van deze drie grote, tot aan de Juffrouw Idastraat doorlopende erven. Aannemelijk is, dat de eerste bebouwing in de Nobelstraat in het begin van de 15de eeuw, en wellicht nog eerder ontstond.

Periode Pijnssen-Van Droogendijck-Van Beieren van Schagen 1512-1687

Omstreeks 1490 werd de uit een Delftse burgemeestersfamilie stammende mr Jacob Pijnssen van der Aa eigenaar van de percelen 1 en 3. Hij voegde de percelen samen en liet daarop één huis bouwen of hij liet de reeds bestaande bebouwing tot één huis verbouwen. Deze bebouwing lag net als het ook op twee percelen staande buurhuis nr. 5 – het tegenwoordige Venduehuis der Notaris¬sen – een eind achter de rooilijn, waardoor een ruim voorerf of bassecour ontstond. Bij nr. 5 is die bassecour nog altijd aanwezig. Het huis van Pijnssen bevindt zich dus achter de eind 17de eeuwse bebouwing aan de Nobelstraat. Pijnssen vestigde zich in verband met zijn functie van advocaat-fiscaal en raadsheer in het Hof van Holland in Den Haag. Hij was tevens eigenaar van de percelen Oude Molstraat 30 en 32. Pijnssen stierf in 1520. De volgende bewoner zal zijn zoon mr Willem Pijnssen, eveneens raadsheer in het Hof van Holland, zijn geweest. Na zijn overlijden op 21 januari 1545 werd het huis bewoond door zijn dochter Geertruyd Pijnssen, gehuwd met de hofraad mr Dammas van Droogen¬dijck, heer van Renesse, ook raadsheer in het Hof van Holland, die iop 16 september 1560 overleed. Omstreeks 1568 nam de katholieke Geertruyd de wijk voor het oorlogsge¬weld. Haar huis met daarin nog enig huisraad werd geconfisceerd en door de Prins van Oranje in 1573 aan zijn trouwe volgeling Philips van der Aa toegewezen. Philips bewoonde het huis tot zeker 1580, toen het vermoedelijk door hem werd teruggegeven aan de familie Van Droogendijck. Een kleindochter van Geertruyd, Margriet van der Noot, bracht het in 1607 ten huwelijk aan haar echtgenoot Diederik van Beieren van Schagen, heer van Goudriaan. Margriet overleed in 1608 in het kraambed. Pogingen van haar familie om het huis terug te krijgen, hadden geen succes. Diederik, één van de rijkste inwoners van Den Haag, bleef het huis bewonen. Hij was een vooraanstaande katholiek en zal degene zijn geweest, die omstreeks 1630 op de zolder van het huis de thans nog aanwezige schuilkerk liet inrichten. In de tijd, dat Diederik het huis bewoonde, werden verschillende verbouwingen aan de achterzijde uitgevoerd. Zo werden omstreeks 1630 een achterkamer en een keuken gebouwd. Verbeteringen en verfraaiin¬gen vonden plaats in 1632 met het oog op het huwelijk van Diederik’s zoon Willem Anthonis met Marie de Thiennes, gravin van Rumbeeck, die uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig was. Nog voor het huwelijk kon worden gesloten overleed in 1632 de bruidegom. In 1634 trouwde Marie met de man, die haar schoonvader had zullen worden, Diederik van Beieren van Schagen. Diederik overleed in 1658. Een zoon van Diederik uit dit tweede huwelijk, Floris Carel, kolonel in het Staatse leger, verkocht het huis in 1687 voor de som van fl. 21.500,- aan de loodgieter en huizenspeculant Thomas Guyse.

Splitsing nrs. 1 en 3

De nieuwe eigenaar, Guyse, kocht panden op, die hij na splitsing weer verkocht. Zoals hij dat ook gedaan had met een pand aan het Westeinde, splitste hij het grote huis in de Nobelstraat in twee delen, de huidige nrs. 1 en 3. Tevens bebouwde hij de beide percelen tot aan de rooilijn, waardoor de bassecour verdween en voor- en achterhuizen ontstonden. Al in 1688 verkocht hij nr. 3. Met Guyse’s zaken ging het echter slecht. In 1690 bleek hij verdwenen te zijn met achterlating van grote schulden. De curatoren, die benoemd werden om zijn boedel te beheren, verkochten het rechterhuis, nr. 1, dat de stal en de achteruitgang aan de Oude Molstraat behield, aan de arts Johan van Surendonck, die tevens conrector was van de Latijnse school. Hij kwam al spoedig te overlijden, waardoor het pand in 1692 in handen kwam van Pieter Hertsbeeck, drossaard van de heerlijkheid Wouw, in wiens eigendom het pand 40 jaar bleef. In 1732 werd het pand gekocht door de arts dr Abraham de Gouw. In 1779 werd jkvr. Anthonia Cornelis Roelants, die uit een Utrechtse familie stamde, met haar twee zusters de eigenaresse. Na haar overlijden en begraven op Ter Navolging aan de Scheveningseweg op 22 juli 1816 verwierf in 1817 Johan Christiaan Schröter het pand. In 1827 kocht Willem Jacob van Stockum (1789-1869), kassier van de Koninklijke Nederlandsche Loterij, voor fl. 6.000,- alleen het huis Nobelstraat 1. De stal met de achteruitgang aan de Oude Molstraat kwamen in andere handen.

Van 1846 tot aan zijn overlijden in 1855 werd het pand bezeten door de Haagse rechter mr Gerrit Abraham Canneman (1800-1855). Daarna werd de winkelier M. Waterreus de eigenaar, die het pand beneden in of kort na 1855 tot winkel verbouwde. Ongeveer 20 jaar later kwam het huis in handen van de commissionair in effecten S.A. Lenaers. Tot in 1923 werd op de bovenverdieping het effectenbedrijf uitgeoefend. Beneden waren onder meer eerst de antiekhandel van Tokkie en later de vishandel van Fieret gevestigd. In 1966 werd het pand Nobelstraat 1a-1b op de rijksmonumentenlijst geplaatst. De eigenaar ging tegen deze plaatsing in beroep, waarbij hij erop wees, dat het pand in een slechte staat verkeerde, de restauratie ervan kostbaar zou zijn en er nog slechts enkele details van de schuilkerk aanwezig waren. Hij zou er de voorkeur aan geven het pand af te breken. De Monu¬mentenraad adviseerde het beroep ongegrond te verklaren, een advies dat door de Raad van State werd overgenomen. Krachtens het KB van 22 november 1972, nr. 20, werd de plaatsing van het pand op de monumentenlijst gehandhaafd, omdat ‘de slechte toestand, waarin het pand verkeert, niet betekent dat bescherming ongerechtvaardigd zou zijn, er geen concrete plannen voor afbraak zijn, het pand architectonische bijzonderheden heeft en van oudheidkundige waarde is’.

De hierboven vermelde gegevens zijn ontleend aan:

  • het artikel ‘Van stinkput tot stokerij; uit de geschiedenis van de huizen Oude Molstraat 20, 22, 24, 30, 32 en 40’ door C.J.J. Stal in Jaarboek Die Haghe 1981; dit artikel verscheen ook, aangevuld met de bijdragen ‘Van cameren tot woonhuismonumenten’ door H.P.R. Rosenberg en ‘Van water en mest en wat ons archeologisch rest’ door L. Molhuysen, als een aparte uitgave van Stadsherstel Den Haag en Omgeving NV. ter gelegenheid van de feestelijke ingebruikneming van de gerestau¬reerde panden Oude Molstraat 20, 22, 24, 30, 32 en 40 op 21 mei 1982 onder de titel ‘Graven in het verleden’
  • het artikel van C.J.J. Stal ‘De geschiedenis van het Nobelhuis’ in het ledenbericht van de Vrienden van Den Haag, 1983, nr. 41, blz. 4 en 5;
  • ‘Het Nobelhuis; een archeologisch en bouwhistorisch onderzoek’, samengesteld door J.R. Magendans en J.G.M. Kistemaker, VOM-reeks 1984, nr. 2;
  • ‘Achter kerk en klooster; opgraven aan de Nobelstraat en de Zuilingstraat’ door E. Jacobs onder redactie van V.L.C. Kersing, VOM-reeks 1995, nr. 2.

i. De Nobelstraat heette aanvankelijk Papenstraat, zoals het gedeelte van de straat tussen de Hoogstraat en de Oude Molstraat nog steeds aangeduid wordt. De Nobelstraat ontleent zijn naam wellicht aan een lid van de familie Nobel, aldus ‘De straat waarin wij wonen’. Volgens deze publicatie is de ‘Joncfr. Ydenstraet’ wellicht naar een verder onbekende Yda van Dorp vernoemd. Zie voor de oudste gegevens over de bebouwing in de Nobelstraat ‘Als men ter stove waert gaet; Haagse topografie in de 14de eeuw’ door V.L.C. Kersing in Jaarboek Die Haghe 1997, blz. 23.

ii. Jaarboek Die Haghe 1950, blz. 117.

iii. In Jaarboek Die Haghe 1988 publiceerde Sv.E. Veldhuijzen de Memoires van de boekhandelaar W.P. van Stockum sr. (1810-1898). Van Stockum deelt daarin mee (blz. 174): de woning op de Prinsegracht (nr. 72) werd voor het vermeerderd gezin te klein en mijn vader slaagde erin om een ruim huis in de Nobelstraat aan te koopen, hetwelk in 1827 betrokken werd. Het was een aanzienlijk Heerenhuis, deftig maar ouderwets. Evenwel was het geriefelijk en gemakke¬lijk voor het groote gezin dat het moest huisvesten. Ruime kamers, een groote tuinkamer, aangenamen tuin, en in vele opzichten van gemakken voorzien. Het jonge volkje was recht in zijn schik met het nieuwe huis en vervulde het met leven en beweging.

iv. H.F. Ambachtsheer en J.C. ’t Hart ‘Monumentenbescherming ‘s-Gravenhage’, doctoraalscriptie Technische Hogeschool Delft, 1976, pp. 52 en 58.

Monument uitgelicht